Levenscyclus

Tegenwoordig leven de meeste paarden minstens 20 jaar. Pony's vaak nóg langer. De levensverwachting is echter afhankelijk van de gezondheid en de manier waarop het dier in de betreffende periode wordt gehouden

Op het noordelijke halfrond begint het levensjaar van een paard op 1 januari, ongeacht de werkelijke geboortedatum. Hoewel een twee jaar oud volbloedveulen dat in januari geboren werd en in maart zijn eerste race loopt veel gerijpter is dan een veulen dat pas in juni het levenslicht zag, zijn beide dieren officieel even oud. Op het zuidelijk halfrond begint de telling op 01 juli

De basisvoorwaarden voor een lang paardenleven zijn voldoende voedsel met ruwvoer, de juiste verzorging en een goede behandeling. Paarden moeten prima verzorgd en regelmatig ontwormd worden en hun vaccinaties krijgen. De hoeven moeten worden bekapt en verzorgd. En als er weinig gras is in de winter, dient het paard bijvoeding te krijgen in de vorm van kuilgras of hooi. Veulens hebben veel beweging nodig en dienen zich altijd in groepen te bevinden

Het jonge paard wordt een jaar lang als veulen betiteld, daarna als jaarling (of enter) en twenter. Tot drie jaar noemt men het jong paard, daarna merrie of hengst - al naargelang het geslacht. Wanneer de testikels volledig ontwikkeld zijn, mag het hengstveulen worden gecastreerd. Men noemt het paard dan een ruin

Het eerste levensjaar: het veulen heeft nog een zachte en wollige vacht. Manen en staart zijn zacht en ragfijn. De benen zijn in verhouding tot de romp zeer lang. Met zes tot acht maanden worden de meeste veulens gespeend

Het tweede levensjaar: de veulenvacht verdwijnt. Merrieveulens worden hengstig. Deze periode duurt vijf tot zeven dagen en treedt vanaf de lente tot de herfst elke 18 tot 21 dagen op. In die tijdspannen kan het veulen worden gedekt. Een jaarling merrieveulen zit echter volop in de groei en dient minstens nog een jaar ongedekt te blijven, zoals ook in de vrije natuur het geval is. Sommige merries brengen na hun 20ste levensjaar nog gezonde veulens ter wereld

Van het tweede tot het derde levensjaar: met sommige paarden begint men op die leeftijd voor het eerst te rijden. De daaropvolgende twee jaar dient men ze dan met rust te laten. Met een serieuze longeer- en rijtraining mag pas worden begonnen als het dier drie of vier jaar oud is. Als er van die paarden op jonge leeftijd te veel wordt gevraagd, kan dit leiden tot onherstelbare skeletschade. Terwijl dieren die langzaam getraind werden vaak nog meer dan 20 jaar dienstig zijn, moeten veel renpaarden, die als jaarling afgericht werden en met twee jaar al een race liepen, hun carriére om gezondheidsredenen in hetzelfde jaar vervroegd beëindigen. Paarden kunnen weliswaar al vanaf hun derde levensjaar leren springen, aan concoursen mogen ze pas vanaf vier jaar meedoen

Van het derde tot het vierde levensjaar: in het vierde levensjaar zijn jonge paarden doorgaans tot volle bloei gekomen. Hun 'kaliber' kan echter tot het zevende jaar verbeteren. Manen en staart worden nu langer en steviger. De spiermassa's zijn nu ook bij de hals en de achterhand duidelijk zichtbaar, terwijl de borst breder en de romp dieper is. Ook de botten zijn nu steviger. Sommige paarden - in het bijzonder de zware paarden - komen later pas tot volle wasdom. Aan de hand van de tanden is de leeftijd van het paard het makkelijkst vast te stellen. Tot een leeftijd van acht jaar verandert het gebit namelijk voortdurend. Tot dan kun je de leeftijd exact bepalen

Zes jaar en ouder: met zes jaar zijn de meeste paarden volwassen. Ze kunnen dan tot ongeveer hun 16de levensjaar volledig worden ingezet