Weerstand: wat is dat?

Ons lichaam, en ook dat van ons paard, wordt de hele dag belaagd door allerlei ziekteverwekkers. Bacteriën, schimmels, virussen en parasieten zoals wormen en mijten 'wonen' met vele miljoenen samen in de omgeving van mens en dier. Toch worden we hier niet altijd ziek van. Onze afweer zorgt daarvoor. We spreken van een goede weerstand als de bescherming tegen ziekteverwekkers effectief blijkt. Maar waar bestaat die weerstand tegen ziekten nu eigenlijk uit?

 

Een deel van de weerstand is aangeboren, het zogenaamd niet-specifieke immuunsysteem. Huid en slijmvliezen zorgen ervoor dat ziekteverwekkers gewoon niet goed binnen kunnen dringen, letterlijk als een soort jas die het lichaam omgeeft en beschermd. Verder zitten er in de huid en de slijmvliezen ook enzymen die bijvoorbeeld bacteriën kunnen vernietigen.

 

Als een ziekteverwekker toch het lichaam binnenkomt, stuit hij allereerst op de witte bloedlichaampjes of leukocyten die de bacteriën en virussen uit proberen te schakelen. In het bloedplasma, de bloedvloeistof, zweven de rode bloedlichaampjes die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof, de bloedplaatjes die zorgen voor de stolling en de witte bloedlichaampjes die zorgen voor de weerstand. Het bloed bestaat voor het grootste deel uit vloeistof en rode bloedlichaampjes. Al deze cellen zijn natuurlijk microscopisch klein. In elke druppel paardenbloed zitten ongeveer 400.000.000 rode bloedlichaampjes en 500.000 witte bloedlichaampjes. De witte bloedlichaampjes kunnen van vorm veranderen en kunnen bacteriën en virusdeeltjes opnemen en kapot maken. Een ander onderdeel van het aangeboren afweer zijn de eiwitten die in de bloedvloeistof zitten en die ook ziekteverwekkers kunnen uitschakelen.

 

Naast de aangeboren weerstand ontwikkelt het lichaam ook afweer tegen specifieke ziekten en ziektekiemen. Maar het heeft hier wel tijd voor nodig. Deze weerstand kan niet gelijk reageren maar heeft ongeveer een week nodig om 'op gang te komen'. Er ontwikkelen zich witte bloedlichaampjes, lymfocyten, die stoffen produceren die specifiek een bepaalde ziekteverwekker kunnen elimineren. De stoffen die geproduceerd worden zijn eiwitten, we noemen ze 'antistoffen'. Elke soort antistoffen is gericht tegen een specifieke ziekteverwekker. Als een paard eenmaal een ziekte heeft gehad, zullen er altijd lymfocyten achterblijven die als het ware geprogrammeerd zijn om snel antistoffen tegen deze ziekte aan te maken, wanneer het virus of de bacteriën opnieuw het lichaam weten binnen te dringen. Er is al weerstaand opgebouwd tegen deze ziekte. Bij vaccinatie van een paard wordt deze vorm van bescherming kunstmatig gecreëerd. Na vaccinatie zijn er cellen paraat om bij een aanval met bijvoorbeeld het griepvirus gelijk te reageren met het produceren van antistoffen. Door de vaccinatie zijn ze als het ware al voorgeprogrammeerd, waardoor de afweer veel sneller kan reageren.

 

Een veulen heeft natuurlijk zijn aangeboren afweer. Maar het heeft nog geen kans gehad om zelf afweer op te bouwen. Gelukkig wordt het veulen beschermd door de antistoffen die hij krijgt van zijn moeder. Een deel van deze antistoffen kan dwars door de placenta of moederkoek worden opgenomen en gaat dus nog voor de geboorte over van moeder op kind. Maar afhankelijk van de bouw van de placenta, kunnen sommige antistoffen dat niet. Bijvoorbeeld doordat de moleculen van deze eiwitten hier te groot voor zijn. Deze antistoffen moeten dan later worden opgenomen. Dit gebeurt via de melk die de paardenmoeder de eerste dagen na de geboorte aan haar veulen geeft. Deze melk bevat veel antistoffen. De zogenaamde 'biest' is erg belangrijk voor de weerstand van het veulen. In de eerste 24 tot 48 uur kunnen de antilichamen uit de melk het maagdarmkanaal van het veulen nog passeren en worden opgenomen in het bloed. Hierdoor wordt het jonge diertje rechtstreeks voorzien van alle door zijn moeder voorgeprogrammeerde antistoffen en is het gelijk vanaf de eerste levensdagen beschermd. Naarmate het veulen ouder wordt, kan hij zijn eigen weerstand opbouwen.