Huisvesting; het stalklimaat

Wij mensen hebben heel erg de neiging om met het paard precies te doen als wat wij met onszelf doen. Als het koud is doen we zelf een dikke trui aan en geven we ook ons paard een lekkere dikke deken. Maar heeft het paard dat wel nodig? Welke temperatuur is voor paarden zo laag dat ze extra bescherming nodig hebben? Om deze vraag te beantwoorden gaan we eerst kort in op de manier hoe het paardenlichaam zichzelf warm houdt of juist afkoelt. Dit noemt men ook wel de thermoregulatie.

 

Het paard is, net als de mens, warmbloedig. Dit betekent dat de lichaamstemperatuur altijd constant is. De lichaamstemperatuur is het resultaat van warmteproductie binnen het lichaam en warmteafgifte aan de omgeving. De warmte wordt dus door het paardenlichaam zelf geproduceerd tijdens bijvoorbeeld de spijsvertering of de spierwerking (metabole processen). Kleine dieren hebben een hoger metabolisme, dus een hogere temperatuur. De lichaamstemperatuur van paarden ligt rond de 37,0 - 37,5 graden Celsius. Bij veulens kan dit tot 1 graden Celsius hoger liggen. Over de dag kan de lichaamstemperatuur wat variëren, onder andere ook door beweging, voeding en rust. Wanneer de lichaamstemperatuur erg afwijkt kan het leven van het paard in gevaar zijn. Bij abnormaal hoge bloedtemperaturen zullen de lichaamseiwitten kapot gaan en de hersenfuncties verstoord raken. De dood treedt op bij lichaamstemperaturen beneden de 26 graden Celsius en boven de 43 graden Celsius.

 

Om te bepalen of een paard het koud heeft, is het belangrijk om te weten wat zijn comfortzone is. De comfortzone is het gebied tussen twee temperatuurgrenzen waarin er nauwelijks energie nodig is om de lichaamstemperatuur ongeveer constant te houden. Bij mensen ligt deze comfortzone tussen de +15 graden Celsius en +30 graden Celsius (licht- of niet gekleed), maar bij paarden ligt deze comfortzone tussen de -5 graden Celsius en +20 graden Celsius, afhankelijk van het ras, gewicht en leeftijd. Oftewel, als het warmer is dan +20 graden Celsius of kouder dan -5 graden Celsius moet het paard extra energie gebruiken om zijn lichaamstemperatuur op peil te houden. Het is wel belangrijk te onthouden dat dit alleen opgaat bij ongeschoren paarden. Bij pas geschoren paarden moet het paard onder de 10 graden Celsius wat hulp krijgen. Boven de +20 graden Celsius gaat het paard zweten en de ademhaling gebruiken om warmte kwijt te raken.

 

Als het koud weer is worden de bloedvaatjes onder de huid kleiner, zodat er minder bloed langs gaat. Omdat het bloed warm is, zal er minder warmte aan de omgeving afgegeven worden en kan het paard zichzelf beter warm houden. Ook gaan de haren van de vacht een beetje overeind staan. De spierkracht van de kleine spiertjes die hier voor zorgen, geeft weer warmte aan het lichaam. Ook zorgt de lucht die tussen de opstaande haren blijft staan voor een extra isolatielaag. Als deze mechanismen niet genoeg zijn, gaat het paard bewegen en zorgen de spieren voor warmte. Ook kunnen de paarden gaan rillen.

Bij warm weer of inspanning zijn er twee manieren om af te koelen. Ten eerste de bloedvaatjes onder de huid worden groter, zodat er meer bloed langs komt. Het bloed geeft warmte af aan de omgeving en koelt af. Binnenin het lichaam blijft de temperatuur dan binnen de perken. Ten tweede kan het paard gaan zweten. Zweet is vocht dat wordt afgescheiden door de zweetklieren. Het vocht verdampt op de huid. Verdamping onttrekt warmte aan de omgeving (hier de huid) en het lichaam zal dus afkoelen. Het zweten is dus een belangrijke afkoeler van het lichaam, zeker na arbeid. Als het zwetend paard direct na inspanning een deken op krijgt, gaat de afkoeling veel langzamer. Als een paard bezweet en warm op stal wordt gezet, kan de luchtcirculatie ervoor zorgen dat het paard te snel afkoelt, omdat het zweet koud wordt en het paard dus te veel warmte verliest. Een zweetdeken neemt de overtollige vocht op en wordt nat. Als deze deken te lang op het paard blijft liggen, kan het paard ook weer teveel afkoelen. Uitstappen na arbeid werkt nog steeds het best. Het lichaam kan actief op temperatuur komen en het overtollig zweet kan opdrogen.

 

Steeds vaker worden nieuwe stallen gebouwd waarbij er goed rekening wordt gehouden met leefklimaat binnen en dan zowel voor de paarden als voor de mensen die er bezig zijn. Toch zijn er nog veel stallen waar nog veel in verbeterd kan worden

De Vlaamse overheid omschrijft de eisen aan het klimaat van de huisvesting van dieren als volgt:

'De isolatie, de verwarming en de ventilatie van het gebouw moeten ervoor zorgen dat de luchtcirculatie, het stofgehalte, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentratie beperkt blijven tot een niveau dat voor de dieren niet schadelijk is. Er moet ruimschoots natuurlijke ventilatie en daglicht in het gebouw komen'.

 

Zoals al eerder aangegeven geven de paarden warmte af aan de omgeving. Deze warmte kan heel goed gebruikt worden om de stal te verwarmen in de winter. Het is dan wel belangrijk dat de warmte niet snel uit de stal kan verdwijnen en vaak is isolatie nodig. Als optimale staltemperatuur wordt tussen de 10 graden Celsius en 15 graden Celsius aangehouden. De paarden krijgen bij deze temperatuur geen erg dikke wintervacht. Er zijn veel voordelen aan isoleren van het dak en eventueel de muren: om te beginnen is er in de winter een aangenamer werkklimaat voor zowel paard als mens, wat ook geldt voor de zomer, omdat de warmte buiten blijft. Vervolgens is er minder kans dat de waterleidingen bevriezen. Ook zorgt een goede isolatie ervoor dat de ventilatie van de stal meer gecontroleerd kan worden. Tenslotte treedt er bijna geen condensvorming meer op, wat het behoud van de meestal met hout bewerkte stallen erg verbetert. Het grootste nadeel van isolatie zijn de kosten. 

Als de stal een groot oppervlak heeft, kan het zijn dat de paarden niet genoeg warmte afgeven om de lucht te verwarmen. Of als de stal te hoog is, is de lucht al afgekoeld voor het bij het dak is. Bij deze situaties kan het nodig zijn om de ventilatie op stal aan te passen.

 

Ventilatie is van grote invloed op het stalklimaat en is een punt waar het in paardenstallen nog al eens aan schort. Het doel van ventilatie is de aanvoer van verse lucht, maar zeker ook afvoer van overtollig vocht in de lucht, overtollige warmte en van vrijgekomen gassen uit de mest. Deze gassen waaronder ammoniak, kunnen van grote invloed zijn op de gezondheid van het paard. Ammoniak irriteert de slijmvliezen van de paarden en waarschijnlijk heb je het zelf ook wel eens gevoeld. Deze irritatie kan bijdragen tot het ontwikkelen van COPD. Het kan handig zijn om het paard tijdens het uitmesten uit de box of stand te halen. Ook stof is een veroorzaker van ademhalingsproblemen bij paarden. Hoeveel stof in de stal aanwezig is, hangt heel erg af van de ventilatie, maar ook van de kwaliteit van hooi en stro. Het paard dat gewend is tijdens het grazen in de open lucht te staan en intussen rond te kijken naar mogelijke aanvallers, staat in stal vaak met zijn neus in een hoek bij de grond, met hoge muren om zich heen. Het is voor te stellen dat de stof daar makkelijk blijft hangen en dat het paard tijdens het eten veel deeltjes inademt.

Er zijn twee manieren om de stal te ventileren, namelijk natuurlijke ventilatie en mechanische ventilatie. Bij natuurlijke ventilatie wordt de lucht in de stal opgewarmd door de paarden en stijgt het op. Warme lucht is namelijk lichter dan koude lucht. Boven in de nok zijn openingen waardoor het lucht kan verdwijnen. Deze nokventilatie wordt versterkt door de plaatsing van het gebouw en de wind. De lucht wordt dan eigenlijk uit de stal gezogen. De lucht komt de stal binnen door luchtinlaten in de zijmuren, die geopend en gesloten kunnen worden. Belangrijk hierbij is dat de lucht niet naar beneden op de paarden 'valt'. Dit wordt tocht genoemd. Er is natuurlijk ook ventilatie door de deuren en eventueel ramen, maar dit moet niet de enige ventilatie zijn, omdat deuren ook worden gesloten.

Mechanische ventilatie wordt alleen gebruikt in stallen waar natuurlijke ventilatie niet werkt. Dit kan gebeuren als stallen tegen bijvoorbeeld een rijhal zijn aangebouwd. De luchtstromen zijn dan veel ingewikkelder en moeten goed bekeken worden. In zulke gevallen is mechanische ventilatie een goede oplossing. Hierbij worden ventilatoren gebruikt, die lucht uit de stal zuigen net als bij natuurlijke ventilatie. De luchtinlaten zitten hoog, zodat de lucht al is opgewarmd voor het bij het paard komt. Tegenwoordig wordt de mechanische ventilatie met de computer geregeld en hangen er in de stal sensoren die bepalen hoe snel de ventilatoren moeten werken. De plaats van de sensoren moeten wel representatief zijn voor hoe de paarden de lucht voelen.

 

Paardenmensen zijn heel bang voor tocht, maar wat is tocht nou precies? Bij tocht gaat het om de snelheid van de lucht. Een beetje wind is prettig, zeker als het wat warmer is, maar als de luchtsnelheid te hoog wordt, wordt het tocht genoemd. Ook hinderlijke afkoeling van de lucht wordt 'tocht' genoemd. Een voorbeeld hiervan is dat de warme lucht in een stal tegen een bevroren raam botst, snel afkoelt en naar beneden 'valt' op het paard dat eronder staat. Dit paard krijgt ineens hele koude lucht op zich en ervaart dit als onaangenaam. Luchtbeweging in een stal is noodzakelijk voor de verversing en hoeft dus zeker geen tocht te zijn. Wanneer precies luchtbeweging als tocht wordt ervaren is afhankelijk van de staltemperatuur, het haarkleed en de leeftijd van de paarden. De luchtbeweging is goed zichtbaar te maken met de rookproef. Hierbij valt vaak op hoe grillig het verloopt van de lucht in een stal kan zijn.

 

De luchtvochtigheid is de hoeveelheid waterdamp in de lucht en deze luchtvochtigheid is belangrijk voor de gezondheid van de paarden. Een te lage luchtvochtigheid zorgt voor droge slijmvliezen, zodat de afweer van de paarden minder goed kan werken en de slijmvliezen meer last hebben van irriterende stoffen als ammoniak. Bij een te hoge luchtvochtigheid kan het paard zijn warmte niet goed kwijt, omdat zweten moeilijk gaat. Ook stijgt de kans op ziekteverwekkers zich makkelijker kunnen vermeerderen bij een hoge luchtvochtigheid. De afweer van het paard krijgt dan meer te verduren. Een optimale luchtvochtigheid is tussen de 60% en 80%. Het vocht komt vooral van de paarden zelf. De lucht die uit een paardenneus komt, is bijna 100% gevuld met water, oftewel dat er bijna waterdruppels uit de neus komen, in plaats van waterdamp. Tevens draagt condensatie bij aan de hoeveelheid vocht in de lucht.

 

Ook de hoeveelheid licht in de stal is belangrijk, zeker voor paarden die weinig buiten komen. Voor fokmerries is het heel belangrijk om aan genoeg licht te worden blootgesteld, omdat anders de cyclus na de winter niet of veel later op gang kan komen. Ook lijkt de hoeveelheid licht van invloed te zijn op de gezondheid. Hiernaast is genoeg licht ook belangrijk  voor het uitvoeren van werkzaamheden en voor controle van de paarden. Ook is vuil beter te zien en blijven de stallen dus schoner! Licht kan binnenvallen door lichtdoorlatende platen in het dak en/of ramen in de muur. Lichtplaten in het dak geven meestal een betere lichtspreiding in de stal dan ramen. De norm (dus niet eis) voor het lichtdoorlatend oppervlak is: 10% van het vloeroppervlak.

 

Het klimaat van een stal is van grote invloed op de gezondheid van de paarden en ook op het (werk)plezier van de mensen. Bij de beoordeling van de stal is het goed om meer te weten over hoe het paard zijn lichaamstemperatuur regelt. In een goed geïsoleerde en geventileerde stal met voldoende lichtinval is kunstmatige verwarming, ventilatie en verlichting eigenlijk niet nodig en ook dekens zijn vaak overbodig. Een niet te warme stal zorgt ervoor dat de thermoregulatie goed op gang blijft en dit stimuleert de weerstand van het paard. 

Maak jouw eigen website met JouwWeb