Paardrijden

Een ruiter heeft een goede houding, als hij rechtop zit en z'n schouders ontspannen naar achteren en naar beneden houdt. De ellebogen mogen niet uitsteken en de bovenarmen moeten losjes naar beneden hangen. De onderarmen vormen als het ware het verlengstuk van de teugels. Je houdt je handen rechtop en gesloten ongeveer een handbreedte boven de manenkam, met de duimen naar boven en de knokkels naar voren. De polsen moeten ontspannen zijn, zodat je soepel de bewegingen van de paardenmond kunt volgen. Als de handen voortdurend meeveren met de paardenmond, spreekt men van een ruiter met een stille hand. De teugels moeten altijd licht gespannen zijn. Ontspanning is de belangrijkste factor bij een goede houding, ook bij de benen: het bovenbeen en de knie liggen ontspannen aan het zadel, waarbij de stand van de knie niet mag veranderen. Alleen zo krijgt het onderbeen een vaste ligging. Met het onderbeen wordt het grootste deel van de drijvende hulpen gegeven. Het hangt losjes naar beneden en ligt op of direct achter de singel. De bal van de voet steunt in de beugel en de hak is naar beneden gericht. De punt van de voet hou je recht naar voren

Voor een goede zit is de lengte van de beugelriem van groot belang. Voor het opstijgen krijgt de beugelriem de lengte van een uitgestrekte arm; de exacte lengte bepaal je in het zadel. De beugel moet dan ongeveer 3 cm hoger liggen dan de hielnaad in de laars van de vrijhangende voet. Bij de juiste houding is een denkbeeldige lijn te trekken van het hoofd, via de heupen naar de enkels

Je hebt een onafhankelijke zit wanneer je als het ware 'in' het paard zit en soepel meegaat met de bewegingen van het paard. De lendenen en armgewrichten werken dan als schokbrekers, waardoor je de handen stil kunt houden en het paard niet in mond hindert

Hulpen zijn aanwijzingen die de ruiter met het zitvlak, de benen, de handen en de stem aan het paard geeft om zijn wensen kenbaar te maken. Naast de stemhulpen, waarvan je gaandeweg steeds minder gebruik maakt, onderscheiden we been-, teugel- en gewichtshulpen

Met zijn benen beheerst de ruiter de achterhand van het paard, de voorwaartse bewegingen, de wendingen en het evenwicht. Het been aan de binnenzijde dient om aan te sporen, te versnellen of grotere wendingen te maken. Gebruik het been aan de buitenzijde om de achterhand te controleren. Gebruik je beide benen tegelijk, dan houdt je het paard in evenwicht

De ruiter onderhoudt het contact met de paardenmond via de teugels, die aan het bit bevestigd zijn. Dit dient licht en elastisch te gebeuren, met soepele vingers, polsen en ellebogen. Door iets weerstand te bieden, geeft de ruiter aan dat hij naar een lager tempo wil overgaan of wil halthouden. De paardenmond is bijzonder gevoelig. Daarom mag je nooit aan de teugels trekken

Met gewichtshulpen kan de ruiter de kuit- en teugelhulpen ondersteunen. Als hij bijvoorbeeld de rechterzitbeenknobbel belast en een grotere druk op de rechterbeugel uitoefent, geeft hij het paard een aanwijzing om naar rechts te gaan. Zo is het gewicht van de ruiter een extra hulp bij het besturen van het paard

Maak jouw eigen website met JouwWeb