Pinto

De Pinto, ook wel Calico genoemd, is meegebracht door de Spaanse veroveraars in de 16de eeuw. Het stamboek verscheen in 1956. Er zijn twee kleurpatronen... de Overo heeft lichte vlekken op een donker vel en wordt voornamelijk in Zuid-Amerika gefokt, terwijl de Robiane met donkere vlekken op een licht vel doorgaans in Noord-Amerika voorkomt. Er bestaan vier Pinto-typen... de stockhorse, de hunter (jachtpaardtype met veel invloeden van de Volbloed), het saddletype, met een hoog gedragen hals en veel actie, zoals de Tennessee Walking Horse, en het pleasure-type, een aangenaam vrijetijdspaard dat doet denken aan de Morgan en de Arabier. Ook de pony's zijn in vier overeenkomstige categorieën onderverdeeld

De Amerikaanse indianen wisten de Pinto vooral vanwege zijn kleuren te waarderen. Toen koetsen nog het belangrijke transportmiddel waren, werden veel Pinto's in de tandem of het vierspan gebruikt. Tegenwoordig is de Pinto een veelzijdig rijpaard en -pony. De bonte paarden doen mee aan historische spektakels, maar je ziet ze ook steeds vaker op concoursen (meestal westernstijl)

De Pinto varieert in type, vorm, kwaliteit en grootte. De 'Piebald' heeft onregelmatige witte en zwarte vlekken, verdeeld over het hele lichaam, terwijl de 'Skewbald' als basiskleur wit heeft, waarbij de vlekken elke kleur kunnen hebben. De indianen zagen in die vlekken goede schutkleuren. De beste Pinto's hebben het hoofd van de Volbloed, de achterhand van de Quarter Horse en zowel een prima bovenlijn als sterke benen en hoeven. De manen en staart zijn daarentegen dun

Pinto's zijn goede rijpaarden of -pony's. Ze hebben correcte gangen, lopen graag en zijn soepel en aangenaam te berijden

Stokmaat: geen minimum- of maximummaten