Rijnlandse Koudbloed

De Rijnlandse Koudbloed is pas in de 20ste eeuw ontstaan en heeft als voorvaderen de zware Brabander en de Ardenner. De laatste werden met inheemse soorten uit het Rijnland, Westfalen en Saksen gekruist. Het fokdoel was een zwaar werkpaard met goede gangen en een vriendelijke aard. Hoewel er niet veel van zijn, bevat het stamboek inmiddels ook enkele warmbloedtypen met de Trakehner, de Hannoveraan en de Volbloed. Daaruit ontstond de Rijnlander, een veelzijdige warmbloed voor zowel concoursen als vrijetijdsdoeleinden.

Door de mechanisering in de landbouwsector daalde de vraag naar Rijnlandse Koudbloed als werkpaard. De laatste tijd is het dier vanwege zijn kracht, de goede stap en de grote wendbaarheid steeds gewilder als helper in de bosbouw.

Dit uit kluiten gewassen paard heeft een eenvoudige hoofd, dikke hals en een diep, breed en kort lichaam. De Rijnlandse Koudbloed lijkt veel op de Brabander en de Belgische Koudbloed. De achterhand van de Rijnlandse Koudbloed is gespierd. De korte benen zijn voorzien van een lang, dik haarkleed. De meeste paarden zijn roodschimmels met lichte manen, maar er zijn ook voskleurige bij. Manen en staart zijn vol en golvend.

Deze krachtige werkers doen het uitstekend als trekpaard. Rijnlandse Koudbloeden zijn vriendelijk en het zijn zeer vroegrijpe dieren.

Stokmaat: 1,63 - 1,73 meter