Van Eohippus tot Pliohippus

De oudste voorvaderen van het huidige ros werd als fossielen in de zuidelijke delen van Noord-Amerika gevonden. Het viertenige dier, zo groot als een vos, kreeg de naam Eohippus. Deze term is een samenvoeging van de benaming van het geologische tijdvak Eoceen, ongeveer 50 miljoen jaar geleden, en het woord hippos, Grieks voor paard

De Eohippus had vier tenen aan de voorbenen en drie tenen aan de achterbenen. Ze waren voorzien van een zachte zool en een hoefachtige nagel aan elke teen. De dieren waren ongeveer 25 cm groot; de rug liep schuin af naar de schouder, waardoor de staart zich hoger dan de schouder bevond. De Eohippus had kleine, scherpe tanden, de ogen bevonden zich in het midden van het hoofd. Het dier leek echter nauwelijks op het paard van nu

De Eohippus leefde in moerasachtige bossen en had vermoedelijk een vale, gevlekte schutkleur. Hij evolueerde op het Amerikaanse continent en verspreidde zich via de landbruggen, die in dat tijdvak een verbinding vormde tussen Amerika, Europa en Azië, ook naar het oosten en het westen toe. Ongeveer 40 tot 35 miljoen jaar geleden stierf hij uit

 

Eohippus

De volgende belangrijke ontwikkelingsfase bracht de Mesohippus voort. Het dier, zo groot als een schaap, leefde zo'n 40 tot 26 miljoen jaar geleden in het Oligoceen. Hoewel de Mesohippus nog geen hoeven had, had elk been nog maar drie tenen. De Mesohippus leefde op schaduwrijke bladrijke grond en had om die reden wellicht een gevlekte vacht

In de daaropvolgende 15 miljoen jaar, dus in het Mioceen, ongeveer 26 tot 10 miljoen, veranderde het klimaat en dus ook de biotoop. Het klimaat werd droger, de bossen weken voor open grasland. De 'paarden' konden sneller en verder lopen en ontwikkelden langere benen. In het begin van die periode werd de Mesohippus afgelost door de Miohippus, die op de pony van nu leek

Door de verandering in hun biotoop begonnen de paarden gras te eten. Hun tanden kregen een andere vorm, ook de hals werd langer. De ogen bevonden zich nu veeleer in laterale positie, waardoor de dieren de mogelijkheid kregen hun zichtradius te vergroten. De oren werden eveneens langer; de geluiden konden nu beter geplaats worden. Intussen bestonden er meer paardachtige diersoorten, waarvan zes belangrijke groepen in Amerika. De belangrijkste vormde de Merychippus, die zo'n 20 miljoen jaar geleden het licht zag

Gedurende enkele miljoenen jaren bestond de Merychippus waarschijnlijk gelijktijdig met de Miohippus en de Megahippus, een geslacht dat groter was dan de huidige paarden. De Merychippus wende echter wel aan het open grasland. Dit geslacht had langere benen, waardoor de paarden in staat waren snelle voor roofdieren te vluchten. Wel hadden ze nog altijd drie tenen; de laterale werden echter steeds kleiner; de middelste droeg het totale gewicht. De zachte zool was verdwenen. De pezen soepeler geworden en konden de inmiddels veel krachtigere ledematen ondersteunen en sturen. De Merychippus had een lange, vlakke rug en een zwaargebouwd hoofd

De Pliohippus vormde de laatste fase in de evolutie van de huidige paarden.......... de Equus. Het geslacht leefde ongeveer 6 miljoen jaar geleden, in het Plioceen. Het was het eerste paard met een volledige met hoornweefsel omgeven teen, ofwel de hoef. Het langbenige dier kon zich aan het leven op de savannen, de steppen en de prairies aanpassen. De tanden werden langer en groter, waardoor het dier beter kon grazen. In de kiezen vormden zich groeven om de harde cellulose van het gras beter te kunnen vermalen. Als gevolg daarvan werd ook het hoofd groter. De Pliohippus was ongeveer 1,22 meter groot en de voorvader van de zebra en de ezel

Pliohippus