Hoe leren paarden?

Wij leren paarden bewust, maar ook vaak onbewust allerlei gedragingen aan. Ze schoppen tegen de box tijdens het voeren en voilá! Daar ligt het eten al in de voerbak. Ze denken dat ze beloond worden, voor het gedrag en leren dat schoppen tegen de deur eten oplevert.

 

Wat is leren precies? Er zijn veel definities van leren, maar het meest belangrijk is dat er een waarneembare gedragsverandering optreedt die enige tijd aanhoudt, als gevolg van een ervaring of een oefening. Als het gedrag niet meer beloond wordt, zal het uitdoven. Als het paard aangeleerd wordt om een voetje te geven en heeft geleerd dat er daarna iets lekker volgt, zal het paard op commando een voetje geven. Als er geen beloning meer volgt, zal het paard extra voetjes geven om de leraar eraan te herinneren dat er nog iets lekkers moet volgen. Het paard kan het als het ware niet geloven dat er geen lekkers meer komt. Als er dan steeds geen beloning gegeven wordt, zal uiteindelijk het gedrag van voetje geven uitdoven. Het wil dan nog niet zeggen dat het paard het vergeten is. 

 

Instinct is aangeboren en leidt tot onbewust doeltreffend handelen. Dit betekent dat het paard of veulen gedrag uitvoert dat voor ieder dier van dezelfde soort hetzelfde is en niet kan worden veranderd. De omgeving heeft dus zeker invloed op gedrag en instinct.

 

Paarden staan niet altijd open voor alle prikkels. Net als bij mensen is het leeftijdsafhankelijk wanneer het paard bepaalde prikkels op de juiste manier verwerkt. Een pasgeboren veulen leert in de eerste uren na de geboorte de moeder herkennen. Als het gedrag niet in de juiste gevoelige perioden met de juiste omgeving wordt aangeleerd, kan het in het latere leven problemen geven. Een duidelijk voorbeeld hiervan is een moederloos veulen. Vaak wordt zo'n veulen met de fles in een box opgevoed door de mens. Heel begrijpelijk, want een moederloos veulen is natuurlijk erg aandoenlijk. Toch mist het veulen door het alleen staan essentiële gedragingen, die ervoor zorgen dat het in het latere leven niet met andere paarden kan communiceren. Ze zijn niet met andere paarden opgegroeid, zodat ze de sociale interacties tussen paarden niet snappen. Moederloze hengsten kunnen heel gevaarlijk worden, omdat ze mensen als gelijke zien. Ze springen dan net als vroeger gezellig tegen ze op of proberen zelfs een mens te dekken. Bij moederloze veulens is het dan ook heel belangrijk om ze zo snel mogelijk bij andere paarden te zetten en ze niet te laten wennen aan spelletjes met mensen.

 

Er zijn drie vormen van leren die veel gebruikt worden om het paard iets aan te leren en die onbewust voorkomen in de omgang met het paard:

1. Habituatie

2.Klassieke conditionering

3. Operante conditionering

 

Habituatie betekent 'gewenning'. Dit is eigenlijk de meest eenvoudige vorm van leren. Een bepaalde prikkel wordt steeds herhaald en het dier leert dat de prikkel geen betekenis heeft. Het dier zal dan ook op een gegeven moment niet meer reageren op de prikkel. Een goed voorbeeld hiervan is een trein die langs de wei rijdt. De eerste paar keer dat de trein langs komt, zal het paard heel erg schrikken en in paniek wegrennen, maar uiteindelijk reageert het dier helemaal niet meer. Belangrijk is dat belonen of straffen geen invloed hebben op de reactie op de prikkel. Habituatie is nodig voor het paard in het wild om belangrijke prikkels van onbelangrijke prikkels te kunnen scheiden. Bij habituatie kan ook generalisatie optreden. Generaliseren betekent dat als paarden gewend zijn aan een bepaalde prikkel, dat ze ook soortgelijke prikkels niet meer eng vinden.

 

Klassieke conditionering is vooral bekend geworden door Pavlov. Bij deze manier van leren wordt een prikkel zonder betekenis (bijvoorbeeld een bel) gekoppeld aan een prikkel met veel betekenis (eten). Belangrijk bij klassieke conditionering is dat de twee prikkels direct op elkaar volgen. Bij paarden wordt klassieke conditionering best vaak (onbewust) toegepast. Een voorbeeld hiervan is het zwiepen van de zweep. Eerst heeft de zweep geen betekenis voor het paard. Als het dier een tik krijgt hoort het eerst het zwiepen van de zweep, het krijgt een tik en reageert dan bijvoorbeeld met harder lopen. Na een aantal keer is het zwiepen van de zweep genoeg om het paard harder te laten lopen.

 

Operante conditionering komt al heel veel (onbewust) voor bij de omgang en training van paarden. Bij deze manier van leren leert het dier een verband te leggen tussen eigen gedrag en het gevolg van dit gedrag. Als een gedrag een prettig gevolg heeft, zal het gedrag toenemen. Binnen operante conditionering zijn vier vormen te onderscheiden:

1. Positieve bekrachtiging

2. Negatieve bekrachtiging

3. Positieve correctie

4. Negatieve correctie

 

Bij positieve bekrachtiging wordt een aangename prikkel als beloning aan het paard gegeven en het gedrag zal toenemen. Het paard geeft een voetje en krijgt direct een beloning in de vorm van positieve aandacht (klopje, stemhulp) of voer en het gedrag zal toenemen. Ook tijdens het rijden is positieve bekrachtiging te gebruiken door het paard even een aai of een goedkeuring met de stem te geven direct nadat het dier het goede gedrag heeft laten zien.

 

Bij negatieve bekrachtiging wordt iets onaangenaams weggehaald en daarom neemt het gedrag toe. Het wordt in paardentaal ook wel wijken voor druk genoemd. Een voorbeeld hiervan is het aanleggen van het been aan één zijde. Het paard vindt dit niet prettig en wijkt weg voor het been totdat het been wordt weggehaald. Het weghalen van de druk is in dit geval de beloning. Ook naast het dier wordt veel met negatieve bekrachtiging gewerkt. Het halster geeft druk achter de oren en het paard gaat lopen om deze druk te ontwijken. Als de druk niet verdwijnt kan het dier juist tegen de druk ingaan en gaan hangen. Druk hoeft niet direct aan het paard te zijn. Het kan ook zijn dat iemand of iets heel dreigend op het paard af komt. Dit voelt het paard ook als druk en zal het ontwijken. Het paard is dan ook heel gevoelig voor druk, zowel aan het lichaam als op afstand,

 

Bij positieve correctie wordt iets onaangenaams gegeven en het gedrag neemt (snel) af. Een voorbeeld hiervan is een paard dat wil bijten en direct een klap krijgt. Hij zal, als het goed is, daarna nauwelijks tot niet meer bij die persoon bijten.

 

Bij negatieve correctie wordt iets dat voor het paard aangenaam is weggenomen, zodat het gedrag vermindert.