Een hindernis naderen

Neem de hindernissen goed in je op en maak een plan dat voor jouw het meest geschikt is. Als je er van uit gaat dat één stap 1 meter is, moet je kijken waar de aanrijfase begint; deze ligt doorgaans 16 tot 20 meter voor de hindernis dat betekent 4 tot 5 galopsprongen van het paard.

Het gaat erom dat men zo recht mogelijk voor het midden van een hindernis aanrijdt. Dit stelt het paard in staat zijn galopsprongen aan te passen aan het juiste moment van afzet, dus denk goed na vóór je een hindernis neemt. Bekijk goed hoe de ligging van een hindernis in de manege of op het oefenterrein is. Heb je ruimte genoeg om een volte te maken in galop? Waar moet je keren om het paard recht voor de hindernis te krijgen? Moet de bocht ruim of kort genomen worden?

Breng het paard in evenwicht door de handen laag en iets uit elkaar te houden en druk de knieën vast tegen het zadel. Rij de hindernis niet aan als je nog niet in balans bent en blijf op de volte rijden als je je paard nog niet in de hand hebt.

Als je klaar bent, plaats je zich op de juiste afstand ten opzichte van de hindernis; kijk er naar en draai je je lichaam zodanig dat de hindernis recht voor je ligt.

Het paard steunt zwaar op de hand als hij een hindernis neemt en vooral als hij een serie hindernissen achter elkaar moet nemen. Om hem weer in evenwicht te brengen houd je hem in door één hand laag te houden en de teugel strak te trekken en de andere hand waarin de teugel ook strak gehouden wordt, met een rukje omhoog te bewegen om hem daarna weer te laten vieren. Deze handeling moet krachtig maar nooit ruw gebeuren.

Zonder drang komt er geen sprong, maar 'drang' en 'snelheid' moeten niet door elkaar gehaald worden. Het paard dat klaar is om te springen gaat energiek maar evenwichtig op de hindernis af, alle kracht concentreert zich in zijn achterhand terwijl zijn voorhand licht en gemakkelijk bestuurbaar blijft. Een paard dat in een aanvallende houding op een hindernis afkomt, verplaatst al zijn gewicht naar de schouders toe en kan zich daardoor niet afzetten voor de sprong. Laat je paard in de laatste galopsprongen vaart maken, maar laat hem niet onstuimig van start gaan, indien nodig, houd je hem met een paar korte rukjes in, ook dit mag niet ruw gebeuren.

Bij de laatste galopsprongen ga je over in verlichte zit en spoor je het paard aan door middel van je bekken, benen en hakken. Laat de teugels vrij door je handen glijden zodat het paard zijn hoofd en hals naar voren kan brengen. Op deze manier kan hij vaart zetten met zijn achterhand, houd je handen laag en iets uit elkaar.

Maak jouw eigen website met JouwWeb