Beenhulpen

Om de juiste beenhulpen op de juiste manier te kunnen geven, moet je je als ruiter bewust zijn van wat er in het lichaam van het paard onder je gebeurt. Behalve inlevingsvermogen zijn ook een goede beheersing van je eigen lichaam en timing van groot belang. Bovendien moet je in staat zijn om je beenhulpen op de juiste plek en in de juiste mate op het paardenlijf te geven, anders hebben je hulpen geen enkele zin.

 

Met welk deel van je been kun je het best communiceren met je paard? Is dat met je hak? Met je knie? Of met je kuit? Het antwoord is: met je achterste bovenbeenspieren (hamstrings). Alleen met deze spieren krijg je je kuit zo aan het paard dat er geen andere spieren worden aangespannen. Bij het gebruik van de achterste bovenbeenspieren wordt de hoek van de knie kleiner waardoor de kuit automatisch aan het paard komt. Let wel op dat je je spieren niet steeds plompverloren aanspant! Want hoe vaker je ongecontroleerd drukt, knijpt, grijpt of duwt tegen de flanken van je paard, des te meer redenen je hem geeft om je beenhulpen te negeren. Zorg ervoor dat je beenhulpen altijd op dezelfde manier geeft, anders begrijpt je paard niet wat je bedoeling is. Span je achterste bovenbeenspieren tijdens het aandrijven aan, zodat de achterbenen van je paard worden geactiveerd. Het correct aanspannen van je achterste bovenbeenspieren is natuurlijker makkelijker gezegd dan gedaan, want dit zijn nou net de spieren die bij de mens niet of nauwelijks ontwikkeld zijn. Dat betekent dat je - voordat je je paard door middel van beenhulpen wilt sturen - door het doen van speciale oefeningen je spieren moet versterken. Twee oefeningen die erg geschikt zijn om je achterste bovenbeenspieren te trainen:

1) Ga voorover staan. Houd je benen gestrekt en breng je handen zo dicht mogelijk bij de grond. Blijf een paar seconden zo staan, kom weer overeind en doe de oefening nogmaals

2) Hef in staande positie één been gestrekt op en lat je voet rusten op een muurtje, een hek of een tafel. Buig vervolgens heel langzaam met een recht rug voorover, totdat je neus je knie raakt. Leg je handen als steun op je bovenbeen. Houd deze positie een paar seconden vast en doe de oefening nog eens. Vervolgens is je andere been aan de beurt.

 

Wanneer een paard beweegt, kromt hij zijn rug afwisseling naar links en rechts. Hierdoor stoot hij uit zichzelf als zijn lichaam afwisselend tegen het linker- en rechterbeen van de ruiter. Het paard drijft zichzelf als het ware al aan. Elke keer als het achterbeen van het paard vlak voor de afzet is, raakt de romp van het paard aan die kant de kuit van de ruiter. Een geoefende ruiter kan op dat moment de inwerking met wat lichte druk versterken. Wanneer precies in welke gang welk achterbeen afzet, leer je niet van de een op de andere dag. 

 

Zit je stevig en zelfverzekerd op je paard? Heb je de basishulpen onder de knie? Dan is het tijd voor de volgende stap. Een geoefende ruiter kan meer doen met zijn bovenbenen dan alleen voorwaarts-zijwaarts drijven of zijn benen aanliggend gebruiken. In beide gevallen is het belangrijk dat de benen een handbreedte achter de singel worden aangelegd zodat precies die spiergroepen die op de achterhand van het paard inwerken in je bovenbeen worden geactiveerd. Het aanliggende bovenbeen is veel meer dan zo maar een extraatje om aan te drijven. In een gebogen lijn verhindert het bovenbeen het zogenaamde wegvallen van de achterhand. Het paard stapt in dit geval met de achterbenen over de cirkellijn, omdat dit minder inspanning kost dan wanneer het paard zijn hele lichaam moet buigen. Om de buiging vast te houden, heb je je aanliggende bovenbeen nodig. Dat bovenbeen is soms actief en soms passief, afhankelijk van wat de achterhand van het paard doet en van hoe gevoelig het paard is.

Maak jouw eigen website met JouwWeb