Comtois

De naam van dit oude ras is afgeleid van de Franse regio Franche-Comté. Volgens de optekeningen bestond deze middelzware koudbloed al in de 16de eeuw in de Jura en het Centraal Massief. Onder Lodewijk X1V verwierven deze dieren zich een naam als legerpaard. Kruisingen met de Percheron, de Anglo-Normand en de Boulonnais in de 19de eeuw zorgden er niet voor dat het ras zich vervolmaakte. Pas de 'inzet' van de kleine Ardenner soort, begin 20ste eeuw, bracht succes.

De Comtois wordt in de wijnbergen, de wouden en de skigebieden ingezet bij het trekken van sleden of karren. Net als de Breton wordt dit ras als werkpaard naar Noord-Afrika geïmporteerd. De fok van de Comtois is inmiddels echter ook gericht op de vleesindustrie.

De Comtois is een lichte, kleine, compacte koudbloed. Zijn hoofd is breed en kort, met kleine, beweeglijke oren en grote, expressieve ogen. De hals is dik en gespierd en beschikt over een geprononceerde schoft. De sterke romp heeft voldoende diepte. De rug is krachtig, de achterhand breed en rond. De soms koehakkige ledematen zijn voorzien van welgevormde botten en een lichte beharing. De hoeven zijn hard. De hoofdkleur is bruin, met lichte manen.

Dit zware, maar agiele ras heeft bij een eenvoudige verzorging vele eeuwen overleefd. De Comtois is tredzeker, goed uitgebalanceerd, past uitstekend in het gebergte en leeft lang. De gangen zijn krachtig, maar kort.

Stokmaat: 1,50 - 1,60 meter