Gezondheid en Ziekteherkenning

Alles wat afwijkt van gezond noemen we een aandoening

Anamnese: het navragen van de ziektegeschiedenis van de patiënt

Symptomen: de ziekteverschijnselen die het paard vertoont (bijv. hoesten en neusuitvloeiing)

Diagnose: het vaststellen van de oorzaak van de aandoening

Differentiaal diagnose: het opstellen van een aantal mogelijke oorzaken van de aandoening

Therapie: behandeling van de aandoening

Prognose: de vooruitzichten op herstel

Preventie: het voorkomen van de aandoening

Sommige aandoeningen worden door ziekteverwekkers veroorzaakt en zijn besmettelijk (infectieus.) Ziekteverwekker zijn vaak micro-organismen, zoals bacteriën en virussen

Aandoeningen kunnen veroorzaakt worden door factoren die in het dier zelf liggen. Deze aandoeningen kunnen we onderverdelen in de volgende categorieën:

  1. Aangeboren afwijkingen
  2. Verhoogde gevoeligheid
  3. Allergieën
  4. Ouderdom

Aangeboren afwijkingen zijn afwijkingen die al bij de geboorte (zichtbaar) aanwezig zijn. Ze kunnen “per ongeluk” ontstaan zijn tijdens de dracht of erfelijk vastliggen. Inteelt bevordert de kans op erfelijke afwijkingen

Het dier kan een verhoogde gevoeligheid voor een ziekte of aandoening hebben door een aantal factoren:

-          De leeftijd

-          Het geslacht

-          Het ras

We spreken van een allergie als sommige dieren last hebben van een bepaalde stof, waar andere dieren geen last van hebben

Botten, gewrichten, ogen, oren, tanden enz., alles slijt tijdens het gebruik door het dier. Door slijtage kan slecht functioneren ontstaan. Dit slecht functioneren is of geeft aanleiding tot een aandoening

De oorzaak van een aandoening kan ook liggen buiten het dier. Hierbij zijn factoren uit de omgeving de oorzaak. We onderscheiden 2 groepen:

-          Nier veroorzaakt door een ziekteverwekker, ook wel niet-besmettelijk of niet-infectieus genoemd:

  • Voeding en drinkwater
  • (stal)klimaat
  • Omgevingstemperatuur
  • Verwondingen
  • Vergiftigingen
  • Radioactieve straling
  • Tumoren

-          Wel veroorzaakt door een ziekteverwekker, dus besmettelijk of infectieus:

  • Bacteriën
  • Schimmels
  • Protozoën
  • Endoparasieten
  • Ectoparasieten
  • Virussen
  • Prionen

Fouten in de voeding kunnen de volgende aandoeningen veroorzaken:

-          Te veel: vetzucht

-          Te weinig: vermageren en uitmergeling

-          Geen volwaardige samenstellingen: gebrekziekten

Problemen met het drinkwater kunnen ook aandoeningen veroorzaken:

-          Te weinig: uitdroging

-          Te koud: koliek

-          Verkeerde samenstelling: zoutvergiftiging

Het hoofddoel van ventileren is het afvoeren van de stallucht met daarin (verbrandings)gassen, overtollige warmte en in de lucht zwevende ziekteverwekkers en het aanvoeren van frisse buitenlucht

Door het onvoldoende ventileren ontstaat een hogere infectiedruk, de ziekteverwekkers komen in een hogere concentratie voor omdat ze niet afgevoerd worden

Te weinig ventileren:

Er blijven teveel verbrandingsgassen (CO2,NH3,H2S) in de stal hangen, de paarden krijgen het benauwd, er treden meer ademhalingsstoornissen op. Hogere infectiedruk

Te snel ventileren:

Te hoge luchtsnelheid (tocht), er treedt onrustig gedrag op, de paarden kunnen kouvatten

Maar extreem hoge omgevingstemperatuur (tot boven de 60 graden Celsius) leidt tot oplopen van de lichaamstemperatuur tot boven de 42 graden Celsius, waarop enzym- en cel beschadiging, coma en dood volgen

Bij koude wapent het lichaam zich tegen afkoeling en onderkoeling door samentrekking van de  kleine haarvaatjes in de huid (roze huid wordt wit.) Vooral extremiteiten (oren, benen en staart) zijn gevoelig voor bevriezing omdat de doorbloeding aan het eind van het circuit zit. Als deze toestand van samentrekking van haarvaten lang duurt kan onherstelbare schade ontstaan (= geen bloedtoevoer)

Het bloed bestaat uit plasma (±55%) en cellen (±45%.) Plasma is een heldergele vloeistof, dat grotendeels uit water bestaat met daarnaast nog eiwitten, zouten, voedingsstoffen, hormonen en afvalstoffen

Bij cellen onderscheiden we:

-          Rode bloedcellen = erythrocyten: voor het zuurstoftransport

-          Witte bloedcellen = leukocyten: voor de afweer

-          Bloedplaatjes = trombocyten: voor de bloedstolling

We onderscheiden verschillende soorten bloedingen:

  1. Uitwendige bloeding: de huid is kapot (open wond)
  2. Inwendige bloeding: in borst/buikholte of onderhuids

Deze in- of uitwendige kunnen we verder onderverdelen in:

  1. Slagaderlijke bloeding (arterieel): helderrood bloedt spuit stootsgewijs uit de slagader of arterie
  2. Aderlijke bloeding (veneus): donkerrood bloed vloeit gelijkmatig uit de ader of vene
  3. Haarvat bloeding: uit kleine haarvaten (capillairen), onder een intacte huid geeft dit een blauwe plek, bij een schaafwond geeft dit rode puntjes of krassen
  4. Gemengde bloedingen

Een breuk is een verstoring van de samenhang van de zachte weefsel (navelbreuk, liesbreuk)

We spreken van een gecompliceerde fractuur als er ook een huidverwonding is, d.w.z. dat er een open verbinding is tussen de fractuurplaats en de buitenwereld. Bij een niet-gecompliceerde fractuur is er geen open verbinding. Zijn er meerdere plaatsen gebroken dan spreken we van dubbele, driedubbele, enz. fracturen. Andere fracturen zijn nog botverbrijzelingen en splinterfracturen

Definitie: een vergif is een stof die in relatief kleine hoeveelheden ziekteverschijnselen doet ontstaan

Deze ziekteverschijnselen kunnen acuut = zeer snel optreden. Maar ook pas na langere tijd als steeds een kleine hoeveelheid gif opgenomen is en de drempelwaarde (= de concentratie wordt bereikt waarbij de stof giftig is) overschreden wordt. We spreken dan van een chronische vergiftiging

De verschijnselen kunnen lokaal en/of algemeen optreden:

Lokaal: het slijmvlies van tong, mond, slokdarm en maag kan ernstig “verbrand” zijn

Algemeen: veelal vage verschijnselen: snelle ademhaling en pols, koliek, toevallen, ataxie, haaruitval, nier- en leveraandoeningen, enz.

Een tumor ontstaat in het algemeen door een ontregeling van de celdeling. Dit kan door verschillende oorzaken komen, zoals overmatige irritatie, een (virus)infectie, ouderdom, zonlicht, straling etc.

We spreken van besmetting als het dier in contact geweest is met de ziekteverwekker(s) zonder dat er ziekteverschijnselen zijn

We spreken van infectie als na een besmetting ziekteverschijnselen ontstaan (het dier is ziek)

Bacteriën zijn micro-organismen. Het zijn eencellige, plantaardige micro-organismen die zich vermeerderen door indeling

Je hebt honderden soorten bacteriën in een beperkt aantal vormen:

-          Coccen = ronde bacteriën:

  • Staphylococcus: in hoopjes gelegen
  • Streptococci: in ketens gelegen

-          Staven = staafvormige bacteriën”

  • Bijv. miltvuur en tuberculose

-          Spirillen = spiraalvormige bacteriën (spirocheten)

  • Met één of meerdere windingen 

Bacteriën die ziekteverwekkend zijn worden pathogeen genoemd. De meeste bacteriën zijn niet ziekteverwekkend (apathogeen)

Er zijn twee soorten toxines bekend: exotoxines, die worden uitgescheiden door levende bacteriën en endotoxines die pas vrijkomen als de bacterie sterft

Als de omstandigheden slecht worden stopt de bacterievermenigvuldiging. De bacterie kan zelfs doodgaan. In zulke slechte omstandigheden kan een enkele bacterie zich omvormen tot een spore, een “ingedroogde overlevingscapsule”. Deze sporen kunnen jarenlang blijven bestaan zonder kapot te gaan. Als de omstandigheden weer gunstig worden “ontpopt” de spore zich tot een levenskrachtige bacterie. Zo’n bacterie noemen we een sporenvormer, de bekendste is wel de miltvuur

Een aantal bacteriële infecties voor het paard zijn: droes (Streptococcus equi), tetanus (Clostridium tetani), C.E.M (besmettelijke baarmoederontsteking), Salmonella en E-coli. Deze laatste twee kunnen diarree veroorzaken

Schimmels zijn meercellige, plantaardige micro-organismen. Ze groeien overal waar zuurstof is

Protozoën zijn kleine, eencellige, dierlijke organismen met een ingewikkelde voorplantingscyclus

Bij paarden in Nederland komen nauwelijks protozoaire infecties voor. In Oost of Zuid Europa worden soms paarden met Babesia besmet. Dit is een protozoa die door teken wordt overgebracht

Parasieten zijn organismen die leven ten koste van een levende gastheer

Endoparasieten leven in het lichaam van hun gastheer

Ectoparasieten leven op of in de huid van hun gastheer

De rondwormen: spoelwormen, longwormen, maagdarmwormen

De platwormen: lintwormen, zuigwormen

De ectoparasieten behoren tot de geleedpotigen en zijn eenslachtig. Ze leven in of op de huid en voeden zich met huidschilfers, bloed, enz.

Insecten met vleugels: vliegen, muggen, horzels

Insecten zonder vleugels: vlooien en luizen

Spinachtige: teken en mijten

Buiten alle categorieën van eencellige of meercellige en van dierlijk of plantaardig vallen de virussen. Een virus is een klein stukje erfelijk materiaal (DNA of RNA) omhuld met eiwit

Het heeft geen zin om een antibioticum tegen een virus te geven. Antibiotica bestrijden namelijk de vorming van de celwand en andere structuren die virussen niet hebben. Een aantal virale infecties bij het paard zijn: influenza  (griep), rhinopneunomie, infectieuze anemie en Afrikaanse paardenpest

Prionen zijn bepaalde eiwitten die in het hersenweefsel van zoogdieren voorkomen. Het bijzondere van prionen is, dat ze geen erfelijk materiaal (DNA of RNA) bevatten en dat ze erg resistent zijn tegen verhitting en dergelijke. Op dit moment is er (nog) geen prionziekte bij paarden bekend

Infectieziekten = ziekte die ontstaat door infectie met bacteriën, virussen, schimmels, protozoën of wormen

Infectieziekten kunnen direct van het ene dier op het andere diere overgaan. Een andere mogelijkheid van infectie is indirect, via een tussengastheer. Meestal is dit een teek of een insect

Ziekteverwekkers hebben verschillende mechanismen om het dier ziek te maken, zoals:

-          Productie van giftige stoffen

-          Cel beschadiging

-          Koorts

-          Vochtverlies

-          Stress

-          Eetlustafname

Om verspreiding van een infectieziekte tegen te gaan moeten we een aantal maatregelen nemen:

-          Behandeling en isolatie van het zieke dier

-          Isoleren van de niet zieke dieren

-          Apart personeel voor zieke dieren

-          Aparte voer- en drinkbakken, halsters, dekens enz.

-          Mest en urine van zieke dieren niet in contact brengen met gezonde dieren

-          De stal ontsmetten

Elke natuurlijke infectie veroorzaakt een afweerreactie in het lichaam, o.a. door het maken van antistoffen (= antilichamen) tegen de ziekteverwekker

Door vaccinatie met dode of verzwakte ziekteverwekkers (=antigenen) worden wel antistoffen gevormd, maar het dier wordt er niet erg ziek van. Omdat met één vaccinatie het afweersysteem wel geprikkeld wordt, maar er onvoldoende antistoffen worden gevormd, is een tweede vaccinatie, 3 weken tot 3 maanden na de 1e vaccinatie noodzakelijk. Dit wordt een “booster”-vaccinatie genoemd. De 1e en 2e enting samen noemen we de basisvaccinatie en die moet in het paspoort of vaccinatieboekje vermeld zijn

Als drachtige merries goed gevaccineerd worden dan heeft het veulen de eerste maanden voldoende afweer tegen die ziektes via de opname van antistoffen met de biest= maternale immuniteit

Bij een vaccinatie dienen we een antigeen (ziekteverwekker) toe, om de productie van antilichamen (antistoffen) te bevorderen. Dit een reactie van het afweerapparaat van het paard op de binnengedrongen lichaamsvreemde stoffen

De vaccinaties hebben alleen bij gezonde dieren met een normaal afweersysteem voldoende effect. Daarnaast veroorzaken stressfactoren zoals transport en zware inspanning direct voor of na een vaccinatie een weerstandsvermindering. Daarom mag het paard de dag na de vaccinatie slechts licht werk verrichten. Daarom ook mag een paard in ons land binnen 7 dagen na vaccinatie niet op concours, noch op het wedstrijdterrein aanwezig zijn

Bij een injectie met een antiserum worden kant-en-klare antilichamen (die al eerder door een ander dier zijn geproduceerd) ingespoten. Dit werkt direct, maar geeft slechts voor een korte periode van ±2 á 3 weken bescherming, omdat die (lichaamsvreemde) antistoffen vrij snel afgebroken worden. Dit wordt ook wel passieve immunisatie genoemd

Het bekendste voorbeeld bij paarden is het antiserum tegen tetanus

Bij een vaccinatie worden dode of sterk verzwakte ziektekiemen ingespoten. Hierbij gaat het dier dus zelf antilichamen produceren. Het duurt even voordat er voldoende antilichamen zijn gevormd, maar de afweer is langduriger (geeft ± 1 jaar immuniteit.) Dit noemen we actieve immunisatie

Als een drachtige merrie geënt wordt, gaat ze anti-stoffen produceren. Het veulen in de merrie gaat geen anti-stoffen produceren. Het veulen wordt beschermd door de anti-stoffen, die het veulen via de biest van de merrie krijgt. Dit heet passieve immunisatie in tegenstelling tot het hierboven beschrevene wat actieve immunisatie heet.

De huid is het grootste orgaan van het lichaam

De huid bestaat grofweg uit een tweetal lagen, namelijk de opperhuid (epidermis) en de daaronder gelegen lederhuid (dermis.) Onder de lederhuid ligt het onderhuids bindweefsel (subcutis)  dat onder normale omstandigheden van vrij veel vet is voorzien. Het onderhuids bindweefsel hoort eigenlijk niet tot de huid, maar speelt in verband met de voeding van de huidcellen wel een zeer belangrijke rol in verband met de voeding van de huidcellen wel een zeer belangrijke rol in de instandhouding en genezing ervan

De epidermis of opperhuid bestaat uit meerdere cellagen en wordt aan de onderzijde begrensd door een membraan. Deze membraan vormt de barrière voor bloedvaten en zenuwen, die dus niet in de opperhuid voorkomen. Direct tegen de membraan aan ligt de zogenaamde kiemlaag. In de kiemlaag vinden belangrijke rol in de instandhouding en genezing ervan

De dermis of lederhuid bestaat uit bindweefsel, dat elastische en collagene vezels bevat die door elkaar heen gevlochten zijn. De elastische vezels spelen een rol bij de verbinding tussen opperhuid en lederhuid en dragen er toe bij dat vormverandering van de huid gemakkelijk kunnen optreden en ook weer ongedaan kunnen worden gemaakt

De subcutis of onderhuids bindweefsel is een zeer losmazig weefsel, dat dienst doet als vetreservoir. Door de grote hoeveelheid (tot 70 cm bij de walvis) is dit weefsel ook een warmte-isolatielaag. Er kan zich ook veel vocht in het onderhuids bindweefsel ophopen, vooral als de circulatie niet optimaal functioneert. We spreken dan van oedeem (bijv. stalbenen)

In de kiemlaag van de opperhuid komen pigmentkorrels voor, die de huid, maar ook de haren kunnen kleuren

Huidderivaten zijn structuren die ontstaan uit of gevormd worden door de huid

-          Haren en hoeven zijn zulke producten van de opperhuid

-          De zweet- en talgklieren zijn uitstulpingen van de opperhuid in de onderliggende lederhuid

-          Een apart soort haar is de tasthaar aan het hoofd (rond mond en ogen.) Deze lange haren zijn aan de wortel omgeven door een groot aantal haarvaten en zenuwuiteinden. Bij buiging van deze haren ontstaat er via de haarvaten druk op de zenuwuiteinden

De eerste bescherming van de huid is het binnen houden van vocht

De huid beschermt ook tegen uitdroging van buiten uit

De huid beschermt tot op zekere hoogte tegen de inwerking van mechanisch geweld doordat hij soepel en elastisch is en vervormingen goed kan opvangen

Een intacte huid voorkomt het binnendringen van ziektekiemen in de vorm van bijvoorbeeld bacteriën en virussen.

De huid zorgt voor het waarnemen van pijn-, koude-, warmte- en drukprikkels

De huid heeft een belangrijke rol in de regeling van de lichaamstemperatuur door middel van zweetafscheiding en een sterke variatie van de bloedtoevoer naar de huid

De belangrijkste taak van het onderhuidse bindweefsel is opslag van vetvoorraden als reservevoedsel voor het lichaam

Drukkingen zijn beschadigingen van de huid en de daaronder liggende weefsels, veroorzaakt door het harnachement. De huidbeschadiging van variëren van een lichte schuurplek, kneuzing, tot een of meerdere plekken waar de huid afgestorven is

Mok is een huidontsteking van de onderbenen, die meestal in de kootholtes begint. Als de huidontsteking zich naar boven toe verspreidt, spreken we van rasp. Meerdere factoren spelen een rol bij het ontstaan van mok. Dat kunnen besmettelijke oorzaken zijn zoals schurftmijten (Chorioptes) en bacteriën, maar ook niet besmettelijke oorzaken. Bij deze laatste horen de irritatie door modder en zand, maar ook zonnebrand (vooral de witte benen zijn aangetast.) Er treedt een schurend effect op en bacteriën dringen de huid binnen. Het paard krijgt korsten en vaak dikke benen. De onderbenen worden een keer gewassen met een desinfecterende shampoo (Betadine) en daarna goed afgedroogd. Daarnaast gebruik je een goede mok zalf. Soms is ook een antibioticumkuur noodzakelijk om de binnengedrongen bacteriën te bestrijden

Staart- en manen eczeem wordt veroorzaakt door beten van een mugje (Cullicoides soorten.) Dit mugje is actief in de zomer op zandgrondgebieden en vooral bij water in de schemering en vroege ochtend. Sommige paarden zijn allergisch voor de stof die het mugje produceert bij die beet. Zij krijgen vreselijke jeuk, vooral op de staartwortel en manenkam

Aan de kust bestaan er over het algemeen geen problemen, omdat het mugje daar niet voorkomt

Ringworm wordt veroorzaakt door een schimmel (Trichophyton of Microsporum) en is zeer besmettelijk. Ook voor mensen, dus deze ziekte is een zoönose.  Een typisch verschijnsel bij ringworm wordt gevormd door de ronde kale plekken. Constateer je bij een paard ringworm of een ander soort schimmel, behandel het paard dan direct door hem geheel te wassen met een antischimmelmiddel, zoals Imaverol. Twee keer herhalen met een tussenpoos van 4 dagen. Ook frisse lucht en zonlicht helpen het genezingsproces. Ontsmet de box, het harnachement en de poetsspullen. Was je handen goed als je met het paard in aanraking bent geweest, om besmetting van jezelf te voorkomen. Sinds kort bestaat een entstof (Insol) waarmee goede resultaten geboekt bij een stalbesmetting. Deze dient echter ook gecombineerd te worden met een goede desinfectie, aangezien de schimmelsporen lang infectieus blijven.

Netelroos is een allergische reactie waarbij plotseling overal bulten verschijnen op het lichaam. Meestal zijn dit vrij zachte zwellingen, waar putjes in te drukken zijn (door vochtophoping ter plaatse = oedeem.) Zij kunnen zeer snel ontstaan, meestal door verandering van voer of als allergische reactie op een geneesmiddel of insectenbeten. Gaat het niet met een paar dagen over of gaan de bulten vocht doorlekken, roep dan de dierenarts. Vooral bij allergische reacties op geneesmiddelen is dit zeer belangrijk

Zonnebrand komt voor bij witte gedeelten van het lichaam (bles en benen.) Het paard is gevoelig voor ultraviolette straling. De huid wordt dik, rood en ontstoken

Er zijn twee soorten luizen: bijtende luizen (met een brede kop) , die van huidschilfers leeft en bloedzuigende luizen (met een smalle kop.) De beten van de luizen veroorzaken een zeer grote jeuk. De bloedzuigende luizen kunnen bovendien de conditie van het paard aanzienlijk verminderen. De dieren worden mager en krijgen last van bloedarmoede. Het paard moet in zijn geheel gewassen worden met een middel tegen luizen (bijv. Sebacil.) Dit moet herhaald worden na 10 dagen, zodat de neten (de eieren van de luis) ook aangepakt worden

Mijten kunnen schurft veroorzaken, bijvoorbeeld aan de benen (beenschurft.) De schurftmijt graaft gangen tot diep in de huid en veroorzaakt een vreselijke jeuk. De behandeling bestaat uit het wassen met speciale middelen (bijv. Sebacil.) De behandeling herhalen na een week

De paardenhorzel (Gastrophilus) is voor het paard zeer vervelend in de zimer. De horzel legt eitjes op het lichaam van het paard (gele knopjes.) Deze eitjes likt het paard op en in de maag boren de larven zich met hun kop in het slijmvlies van de maag. Na enige maanden worden de larven weer met de mest uitgescheiden en verpoppen zich tot horzels. In de maag kunnen deze larven grote schade aanrichten en de oorzaak zijn van vermagering en koliekaanvallen. Behandeling kan het beste aan het begin van de winter plaatsvinden, omdat de larve zich dan in de maag bevindt. Gebruik eenmalig een wormmiddel dat ivermectine bevat. Ook is het raadzaam om in de zomermaanden de benen van het paard zoveel mogelijk te ontdoen van de gele eitjes

Rotstraal wordt veroorzaakt door een bacterie (Fusobacterium necrophorum), die leeft in een natte zuurstofarme omgeving. Rotstraal herken je aan de natte stinkende straalgroeve, vaak van de achterhoeven. Het paard is vaak pijnlijk bij het uitkrabben van de hoeven. De hoefsmid kan de aangetaste delen wegsnijden en de straalgroeve openleggen. Ontsmet het met Egyptische zalf en laat het goed drogen. Vaak werkt het goed de zalf op een gaasje te doen en dat diep in de straalgroeve te werken. Om rotstraal te voorkomen kun je de hoeven een of twee keer week met bruine teer behandelen. Verder de stal goed droog en schoon houden en voldoende beweging geven

Maak jouw eigen website met JouwWeb