Dülmener

Vroeger bestonden in Duitsland twee inheemse ponyrassen: de Dülmener en de Senner. Terwijl de Senner echter in de 19de eeuw is uitgestorven, leeft de Dülmener al meer dan zeshonderd jaar op de stoeterij van de hertog van Croy in het Westfaalse Borken. Deze paarden vertoeven half wild in een ongeveer 300 hectare groot moeras- en heidegebied. Ze worden maar eenmaal per jaar op de laatste zondag van mei bij elkaar gedreven. De jaarlingen worden uit de kudde gehaald en verkocht. Wegens de vele kruisingen is de Dülmener oorspronkelijke eigenschappen kwijtgeraakt. Hij lijkt nu nauwelijks meer op de vroegere wilde pony.

De vraag naar de Dülmener als vrijetijdspaard is de afgelopen jaren gestegen. De pony's zijn namelijk geliefde tochtjespaarden en geschikt voor niet al te extreme langeafstandsritten.

De Dülmener heeft een klein hoofd met een recht profiel en kleine oren. Hals en rug zijn kort, de schouders zijn recht. De achterhand is vaak slecht ontwikkeld. Botten en hoeven zijn van een goede kwaliteit. De Dülmener vertoont enige gelijkenis met de New Forest pony, maar is wat kleiner. Er bestaan hoofdzakelijk bruine, zwarte en valkkleurige paarden, maar ook schimmels in diverse kleurschakeringen.

De Dülmener heeft zich door zijn gemengde bloedlijnen niet uniform ontwikkeld. Het kruisen met Arabieren verleende hem iets meer verfijndheid en een vrije, hoge actie in zijn beweging.

Stokmaat: ongeveer 1,30 meter