Longeren 2
Een paard loopt op de volte van nature in een stelling naar buiten en legt zijn hele gewicht in de bocht. Dat je paard op die manier schade kan oplopen, beseft hij natuurlijk niet. Als je paard in een dergelijke scheve houding door de wending loopt, zet hij eerst de buitenkant van zijn hoef neer en vervolgens valt hij naar binnen. Hij zet zijn hoef niet vlak neer. De voorbenen kunnen op die manier niet vrij naar voren grijpen en de beweging is heel kort, waardoor de achterbenen niet onder het zwaartepunt van het paard neerkomen. Als een paard langere tijd scheef op de volte loopt, ontstaat er al gauw slijtage.
Hoe lang en hoe vaak je longeert, is afhankelijk van wat je wilt bereiken. Als je je paard alleen een beetje los wil maken en hij heeft verder geen problemen, dan is het voldoende om de tien dagen een keer te longeren. Als je een paard bijvoorbeeld na een langdurige ziekte weer wilt trainen, kun je het best om de dag longeren. Om je paard niet alleen maar te laten bewegen, maar ook echt zinvol te trainen, zijn stelling en buiging heel belangrijk. Zinvol bewegen betekent dat je je paard beweeglijk en soepel gaat maken, dat je hem wilt rechtrichten en dat je hem wilt leren zijn zwaartepunt van de voor- naar de achterhand over te brengen.
Laat je paard in het begin langzaam lopen als hij stelling heeft, want de centrifugaalkracht op de volte mag niet worden onderschat. Hoe hoger het tempo, hoe sterker de krachten die op het paard inwerken. Een lui paard reageert beter op een opbeurend 'derrraf' terwijl je dit commando bij een nerveus paard eerder fluistert. Over het algemeen geldt: veel positieve feedback motiveert het paard in zijn werk.Beloon hem met een 'goed gedaan' of 'fijn', ook al voert hij de oefening niet helemaal correct uit.
Vervolgens komt het buigen: daarvoor moet je paard leren zijn borstkas steeds in de richting van de beweging te brengen. De buiging bereik je door je paard figuren (grotere en kleinere) voltes te laten lopen, waarbij het paard de binnenste schouder steeds iets verder opricht. Zodra hij met zijn achterhand uit de voltelinie treedt, waarmeer hij laat zien dat hij nog niet correct kan buigen, ga je een stap terug. Als het paard weer nageeflijk is, brengt hij bij een correcte stelling de binnenste heup naar voren. Daarmee heeft hij de juiste buiging. Als hij licht in de hand wordt en zich vrijwillig stelt en buigt, verleng je de longe zodat hij op een grotere volte gaat lopen. Als je paard telkens weer naar binnen valt, richt je de zweep op zijn schouder, zodat hij deze verder optilt. Het naar binnen vallen betekent dat je paar zijn gewicht opneemt met zijn binnenschouder en als het ware in de volte valt. Als het zweepsignaal niet voldoende is, kun je ook van binnenbegrenzing van pylonen bouwen. Als je paard tot de gemoedelijke types behoort, longeer hem dan kort en krachtig en met veel plezier. Vooral bij luie paarden probeer je de energie van de snellere gang over te brengen in de langzamere gangen en de overgangen voorwaarts te houden.
Een spier moet het hele schema van aan- en ontspanning doorlopen om optimaal te kunnen functioneren. Alle hulpmiddel verhinderen dat proces omdat zij het paard in een bepaalde houding dwingen. De meeste paarden verliezen bij het gebruik van hulpteugels hun "coördinatie". Als je paard zich correct aan de longe stelt en buigt, leert hij zijn hals tot aan zijn schoft te laten vallen en taktzuiver en ontspannen met een verende rug te lopen en de verzwaarde last met zijn achterhand op te vangen.
De meesten paarden dragen hun hoofd van nature vrij hoog aan de longe en kijken een beetje naar buiten. De onderkant van de hals is aangespannen en de rug is weggedrukt. De paarden lopen met korte passen op de volte, waarbij de achterhand hier en daar uit de gebogen lijn 'valt'. In zo'n stelling kan je paard alleen op de binnenschouder de volte in vallen. Over het algemeen geldt dat een paard dat goed op de volte loopt, zuiver in takt en ontspannen loopt. Hij welft zijn rug en brengt het zwaartepunt van de voor- naar achterhand. Bovendien brengt hij zijn achterbenen actief naar voren. Tijdens het longeren moet je je blik op meerdere punten richten: op de rug, de voorhand, de hoofd-halspositie, de schouder en de achterhand van het paard. Het nek-rugbandsysteem van het paard moet positief gespannen zijn om de rug te laten welven en veren. Tekenen van een overspannen rug zijn een hoog gedragen of ingetrokken hoofd en zeer korte passen, met vaak een onzuivere takt. Om dit tegen te gaan, is het belangrijk om de lange rugspier vanuit de achterhand te activeren. Alleen een actieve achterhand in combinatie met een correcte houding, zorgt voor het veren van de rug.
De nekband is bepalend voor een correcte hoofd-halspositie. Dit is een pezige band die loopt vanaf de schedel en bij de hals de basis vormt voor de manenkam, hij loopt over de schoft en de rug tot aan het kruisbeen. Deze pezige band is verbonden met de wervelkolom van het paard. Als een paard zijn hals vanuit de schoft ontspannen laat zakken, trekt de nekband de rug van het paard omhoog. Als het paard daarentegen de spieren van zijn onderhals zou gebruiken, is de nekband niet aangespannen, waardoor de rug wordt geblokkeerd en het paard zijn achterbenen niet naar voren kan brengen. Alleen een soepel welvende rug, een actieve achterhand, vrije beweeglijkheid van de schouder en een ontspannen houding in het hoofd-halsgebied zorgen voor een goede gang en een ontspannen paard, met ruime en verende bewegingen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb