Hoefverzorging
Krab altijd voor en na het rijden de hoeven goed uit met een hoevenkrabber. Je kunt dan bovendien direct nagaan of het paard niet in iets scherps is getrapt. Ga bij het hoevenkrabben altijd naast het paard staan en vraag om een 'voetje'. Eén keer in de week is het goed de hoeven borstel en water wordt dan de hoef schoongeschrobt. Let op dat je hierbij de gevoelige kroonrand niet raakt. Daarna vet je de zool en de kroonrand met een kwast in om de hoef tegen uitdrogen te beschermen
Het uitwendige gedeelte van de hoef wordt gevormd door de hoornschoen. Deze is opgebouwd uit de hoornwand, de zool, de straal en de steunsels die tezamen één geheel vormen. Hoorn is een veerkrachtig en elastisch materiaal afhankelijk van het gehalte water en vet. Het is bestand tegen de meeste zuren en zouten, maar niet tegen ammoniak. Ammoniak, uit mest en urine, kan hoorn aantasten waardoor rotstraal (in combinatie met bacteriën) en losse wanden kunnen ontstaan
Bij beweging, het beurtelings en ontlasten van de hoef, verandert de hoef steeds van vorm. Deze vormverandering is mogelijk omdat met name de achterste hoefhelft, bestaande uit de hoefkraakbeen, de straal, het straalkussen en de verzenen veerkrachtig zijn. Dit hoefmechanisme is van groot belang voor de voeding van de hoef. Hoe meer beweging hoe beter de bloeddoorstroming en des te beter worden de weefsels, vooral de hoeflederhuid, gevoed, hetgeen de groei en de kwaliteit ten goede komt. Daarnaast heeft het hoefmechanisme ook een belangrijke taak als schokbreker tijdens de beweging, wordt het vuil automatisch uit de straalgroeven gewerkt en geeft het de hoeven meer “grip”
In de onderzijde van de hoef of in de witte lijn blijven gemakkelijk steentjes zitten die op den duur door de zool gedrukt worden en “in het leven” kneuzingen en ontstekingen kunnen veroorzaken. Met de hoevenkrabber zijn ze op tijd te verwijderen
Bij een paardenhoef onderscheiden we de volgende delen. Van opzij: de kroonrand, die bovenaan de hoef zit net onder het behaarde deel van het paardenbeen; de hoefwand, daar direct onder; en de draagrand die in contact komt met de grond. Van onderen gezien: de hoefballen, die aan de hiel zitten; de middelste straalgroeve, samen de straal genoemd, die schokken opvangt en ervoor zorgt dat het paard niet uitglijdt; de hoefzool; de draagrand; en de witte lijn, die vooral bij een net bekapt paard duidelijk te zien is en evenwijdig aan de draagrand loopt. In deze witte lijn worden de nagels van het hoefijzer geslagen
Een paard dat regelmatig buiten gereden wordt, heeft om de zes tot acht weken nieuwe ijzers nodig. Hoefijzers beschermen de draagrand, die op harde wegen sneller slijt dan het hoorn aangroeit
Kalkoenen zijn ijzeren stiften die in het hoefijzer kunnen worden geschroefd en waarmee het paard tijdens het rijden meer grip op een gladde, natte bodem heeft. Er wordt wel gezegd dat het paard dan op 'scherp' staat
Om een paard te beslaan, heb je hoefijzers, hoefnagels, speciaal gereedschap en een goede hoefsmid nodig
Eerst maakt de hoefsmid de nagels los om het ouder hoefijzer te verwijderen. Daarna haalt hij een stukje van de hoeven af; dit heet bekappen. Dan moet het ijzet passend gemaakt worden: de ijzers worden verhit en in de passende vorm gesmeed. Om de ijzers onder te leggen, heeft de hoefsmid zes tot acht hoefnagels nodig. Deze moeten precies in de witte lijn van de hoef geslagen worden. Slaat de smid ze dieper, dan kunnen ze in het 'leven' komen, met mogelijke kreupelheid als gevolg. Slaat hij ze echter buiten de lijn, dan zitten de nagels niet vast genoeg en kan het paard z'n ijzers verliezen. De nagels behoren ongeveer 2,5 cm boven de draagrand uit te komen. Deze uit de hoefwand stekende nagelpunten worden, op een klein stukje na (de nieten) afgeknepen. De nieten worden vervolgens omgehaald en in de hoefwand verzonken
Maak jouw eigen website met JouwWeb